Liedje van Jan

 

      A                      D            A
geen ring om zijn poot geen ring in zijn neus
    Fism                  B7    E7
liep jan zijn jeugd te genieten
     A                           D            A
hij was nooit neerslachtig, hij was nooit nerveus
     Fism                      E7 A
geen god, geen geld, en geen grieten
      D                   A
zijn hart hing rustig en waterpas
     E7                   A
hij wist niet dat er een erfzonde was
    Gis7                        Cism
tot hij het plots merkte in die andere wei
     B7                  E7
die rundjes waren niet helemaal als hij
     A         A7         D          A
hij werd zo onrustig hij werd zo nerveus
       Fism          B7          E7           A
zonder ring om zijn poot zonder ring in zijn neus

sindsdien stond hij dagenlang stom en stil
het te kauwen en te herkauwen
stond over gelijkheid en toch verschil
allerlei theorieën te bouwen
omdat hij stierke was en geen os
liet hem de onrust geen uur meer los
tot hij door de haag sprong in die andere wei
hij wist wat hij wou en het maakte hem blij
maar de boer vloekte jan jij bent té ambitieus
zonder ring om je poot zonder ring in je neus

als straf voor zijn vroege zondeval
stond Jan daarna ganse dagen
bij het erf aan een paal of in een stal
boos te morren en te klagen
hij voelde zich eenzaam bekaaid en verkocht
omdat wat hij wou nu opeens niet mocht
hij rukte aan zijn ketting, hij brulde luid
hij wou naar de koetjes hij wou eruit
maar toen stak opeens een man als een reus
hem een ring om zijn poot hem een ring in zijn neus

en opeens veranderde het allemaal
het is nauwelijks te geloven
met die ring werden aanzien en moraal
om jans rechterpoot geschoven
er kwam veel bezoek op de boerderij
men riep dan om jan en hij mocht er bij
men bracht hem aan huis wat hij zo had gezocht
met die ring mocht opeens wat voordien niet mocht
maar hij vond het niet prettig, 't ging veel te serieus
met die ring om zijn poot met die ring in zijn neus

nu is jan een logge bejaarde stier
die zwartgallig staat te grazen
een eigengereid en eenzelvig dier
een gevaar voor al zijn bazen
soms gooit hij beurelend kluiten omhoog
en staat dan weer stil met een traan in zijn oog
dan denkt hij ontroerd aan zijn lentewei
want hij wordt al wat oud, en 't gaat al voorbij
men zegt jan is boos, maar de braafste wordt geus
met die ring om zijn poot, met die ring in zijn neus